Affectieschade, Shockschade, vordering tot schadevergoeding nabestaanden

Affectieschade, Shockschade, vordering tot schadevergoeding nabestaanden

Hoge Raad 9 oktober 2009

Op 31 maart 2001 zijn te Valkenburg aan de Geul bij een auto-ongeval drie personen in de leeftijd van 18 tot 20 jaar (inzittenden van een Honda Accord) om het leven gekomen; een vierde inzittende is ernstig gewond geraakt. Het ongeval is veroorzaakt door een Opel Omega die de slachtoffers in hun auto heeft opgejaagd en op zeer korte afstand heeft gevolgd en uiteindelijk de Honda heeft aangereden waardoor de auto van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst. De bestuurder en bijrijder van de Opel zijn strafrechtelijk veroordeeld wegens het (mede)plegen van doodslag.

In deze civiele procedure waarin de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan, treden de naaste familie(gezins-)leden van de overledenen op als eisers. Te weten de (zes) ouders, een zus en twee broers. Winterthur heeft als WAM-verzekeraar van de Opel aansprakelijkheid erkend voor het gederfde levensonderhoud van eisers en de diverse kosten die niet werden gedekt door hun ziektekostenverzekering, zoals kosten van psychologische opvang en bijstand. Eisers hebben nu een geschil met Winterthur over de vraag of Winterthur gehouden is de immateriële schade van eisers te vergoeden. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Dit vonnis is bekrachtigd door het hof en de zaak kwam voor de Hoge Raad.

In 2002 oordeelde de Hoge Raad in het Taxibus- (oftewel Shockschade-) arrest dat het stelsel van de wet meebrengt dat nabestaanden ingeval iemand met wie zij een nauwe en/of affectieve band hadden, overlijdt, géén vergoeding kunnen vragen van nadeel wegens het verdriet dat zij ondervinden als gevolg van dit overlijden (zgn. affectieschade). Volgens de Hoge Raad laat de wet laat slechts ruimte voor vergoeding van eigen immateriële schade van derden/nabestaanden indien de dader zijn daad heeft begaan met het uitdrukkelijk oogmerk daarmee schade aan die nabestaanden zelf toe te brengen (vgl. de doding door een ex-echtgenoot van het kind van zijn voormalig echtgenoot om verdriet te veroorzaken). Dan wel indien sprake is van overlijden ten gevolge van een ernstig ongeval door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm, en die derde/nabestaande rechtstreeks is geconfronteerd met het ongeval (dus het zien of meemaken) of met de ernstige gevolgen ervan en deze confrontatie bij de derde een hevige emotionele shock en psychisch letsel teweeg heeft gebracht. Dan is deze ontstane immateriële schade – zgn. shockschade – vergoedbaar.

In de zaak die nu voor de Hoge Raad kwam, pleitten de nabestaanden dat als een opzetdelict is gepleegd,  niet te zwaar mag worden getild aan het vereiste van een ‘directe confrontatie met de ernstige gevolgen’ van het ongeval, zoals de Hoge Raad, in het Taxibusarrest tot uitdrukking heeft gebracht. Daarenboven pleitten de nabestaanden ook dat de daders jegens hen handelden in strijd met art. 8 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten v/d Mens) door inbreuk te plegen op hun recht op familie- en gezinsleven, op grond waarvan zij vergoeding van hun immateriële schade vorderen. De Hoge Raad wijst echter deze gevraagde verruiming van de schadevergoedingsplicht jegens nabestaanden af en daarmee ook de vorderingen van deze nabestaanden.

Tip: Het wetsvoorstel tot invoering van het recht op vergoeding van affectieschade voor een beperkte groep van nabestaanden werd op 22 maart 2005 aangenomen door de Tweede Kamer. De behandeling in de Eerste Kamer duurt nog steeds. Misschien dat schrijnende voorbeelden als boven omschreven onze parlementariërs tot wat voortgang aanzet?!